Specialisaties van de praktijk:

Wat is een taalstoornis?

Taalstoornissen bij kinderen:

1. Een vertraagde of gestoorde taalontwikkeling (op zichzelfstaande of specifieke taalstoornissen)

2. Verworven taalstoornis

3. Niet op zichzelfstaande of niet-specifieke taalstoornissen

1. Een vertraagde of gestoorde taalontwikkeling

Hier komen de stoornissen in de taal voornamelijke voor op vlak van taalproductie. Bij kinderen met een specifieke taalstoornis kan de taalproductie verlaat starten, ze kan vertraagd blijven of verstoord verlopen.

De taalontwikkeling verloopt volgens een bepaald patroon. De taalprestaties die het kind minimum moet vertonen op een bepaalde leeftijd zijn de volgende (volgens Goorhuis & Schaerlaekens, 2000):

1 jaar: Het kind brabbelt veel en gevarieerd, zowel in klankpatroon als melodie. Het probeert via wijzen en brabbelen gericht en doelbewust dingen te bekomen of er de aandacht op te vestigen. Het kind reageert tevens op zijn eigen naam en leert dat personen, voorwerpen en gebeurtenissen een naam hebben.

1,6 jaar: Het kind zegt naast de woordjes ‘papa’ en ‘mama’ nog een vijftal andere woordjes. Deze woordjes zijn veelal nog onvolledig, bijvoorbeeld: ‘paa’ (paard), ‘pa-pu’ (paraplu). Het kind begrijpt wel meer woorden dan het zelf gebruikt.

2 jaar: Eerst spreekt het kind in éénwoordzinnen waarbij één woord staat voor een hele zin. Bijvoorbeeld: ‘bal?’ staat voor ‘Waar is de bal?’. Dit gaat geleidelijk over naar tweewoordzinnen, bijvoorbeeld: ‘koek eten’, ‘bal hebben’. Ongeveer de helft van wat het kind zegt wordt door de anderen verstaan.

3 jaar: Nu spreekt het kind al in drie- tot vijfwoorduitingen. De grammaticale structuur van deze uitingen is vaak nog erg afwijkend van de ‘volwassen’ grammaticale structuur, bijvoorbeeld: ‘ik is recht bij de wei hardgeloopt’ (ik ben langs het weiland gerend). Ongeveer driekwart van wat het kind zegt wordt door anderen verstaan.

4 jaar: Het kind is in staat te spreken in eenvoudige, enkelvoudige zinnetjes met al meer grammaticale structuur. Zo begint het werkwoorden te vervoegen en gebruikt het de eerste meervoudsvormen. De woordenschat breidt nu zeer snel uit. Daarom kan het reeds eenvoudige vragen beantwoorden.

5 jaar: Het kind spreekt nu in redelijk goed gevormde zinnen. Ook kan het samengestelde zinnen gebruiken. Vrijwel alles van wat het kind zegt wordt door de anderen verstaan. Omgekeerd begrijpt het kind het alledaagse taalgebruik.

Bij een aantal kinderen kent deze ontwikkeling een vertraagd of afwijkend verloop. We spreken dan over een dysfatische ontwikkeling of een primaire taalontwikkelingsstoornis. Voor de taalachterstand is geen duidelijke oorzaak, zoals mentale retardatie of slechthorendheid, aan te wijzen. De stoornis treft zowel de ontwikkeling van de taalvorm, de taalinhoud als het taalgebruik. De taalvorm betreft de manier waarop woorden en zinnen gevormd worden, alsook de manier waarop grammaticale regels toegepast worden. De taalinhoud heeft te maken met de betekenis van woorden en zinnen. Het taalgebruik verwijst naar het feit dat men rekening moet houden met de situatie, de omgeving en de sociale context waarin men zich bevindt.

2. Verworven taalstoornis

Hier gaat het over een verworvent taalstoornis waarbij het kind de aangeleerde taalvaardigheden verliest om wille van een neurologisch letsel.Deze hersenbeschadiging doet zich voor op het ogenblik dat het taalsysteem al begonnen is zich te ontwikkelen, maar nog incompleet ten tijde dat de hersenbeschadiging optreedt.

De oorzaken die kunnen leiden tot dergelijke kinderafasie zijn meestal stoornissen in de bloedvoorziening, traumata, tumoren en meningitis. Bovendien kunnen bij kinderen ook epileptische aanvallen aanleiding zijn tot het ontstaan van afasie.

Wanneer men de taal van kinderen met een kinderafasie gaat bekijken, bemerken we een zeer wisselend beeld met vooral expressieve taalproblemen. Zo is hun manier van spreken niet-vloeiend en sterk gereduceerd. Ook spreken deze kinderen vaak in telegramstijl. Het taalbegrip daarentegen is bij deze kinderen meestal intact gebleven.

(Goorhuis & Schaerlaekens, 2000)

3. Niet op zichzelfstaande of niet-specfieke taalstoornissen

Deze taalstoornissen onderscheiden zich van de specifieke taalstoornissen daar zij grotendeels te verklaren zijn vanuit een ander duidelijk aanwezige stoornis of handicap. Zij kunnen secundair zijn aan een ander probleem of zij kunnen gekaderd worden in en ruimer probleem of handicap.

Bijvoorbeeld: verminderd gehoor, mentale retardatie, afwijkingen in de spraakorganen, neurologische stoornissen, onvoldoende taalaanbod,…

Wat is een articulatiestoornis?

Articulatiestoornissen

Het gaat hier om het niet of verkeerd uitspreken van één of meerdere klanken. Het gaat dus om stoornissen op klankniveau.

Het produceren van spraak is een complex proces, waarbij meerdere factoren een rol spelen. In de eerste drie levensjaren leert het kind de klanken die het zelf actief produceert af te stemmen op de klanken die het hoort in de omgeving. Hiervoor is een goed auditief en visueel functioneren vereist, alsook een goede motorische ontwikkeling en anatomisch normale en functionele spraakorganen.

Tegen het derde levensjaar kent het kind de meeste klanken en kan het die actief produceren (uitzondering: /s/ en /r/). Wanneer het articulatiesysteem is opgebouwd wordt het uitspreken van klanken een automatisch proces. De uitspraak staat in ons geheugen gegrift (dit is opvallend wanneer men iemand een andere taal dan zijn moedertaal hoort spreken). Dit maakt dat foutief ontwikkelde spraakpatronen weer moeilijk af te leren zijn (vandaar kinderen met schisis zo snel mogelijk opereren).

We kunnen articulatiestoornissen als volgt indelen:

1. Functionele articulatiestoornissen

2. Myofunctionele articulatiestoornissen

3. Neurologische articulatiestoornissen

1. Functionele articulatiestoornissen

Het betreft hier articulatiestoornissen, geassocieerd met problemen met het leren: het articulatiegedrag is afwijkend doordat er fouten zijn geslopen in het leerproces. Het gaat hier dus in essentie om foutieve gewoonten in de wijze waarop wordt gearticuleerd. De functionele articulatiestoornis kan worden opgesplitst in fonetische articulatiestoornissen en/of fonologische articulatiestoornissen.

Fonetische articulatiestoornissen hebben te maken met een verstoring in de planning of uitvoering van articulatiebewegingen.

Fonologische stoornissen hebben te maken met het gebruik van spraakklanken binnen de taal.

2. Myofunctionele articulatiestoornissen

Dit subtype van articulatiestoornissen wordt geassocieerd met problemen van structurele aard. Het articulatiegedrag wijkt af ten gevolge van of ter compensatie voor afwijkingen in het primaire mondgedrag, het slikken en/of andere myofunctionele stoornissen.

Wanneer bijvoorbeeld de oorzaak van de gebitsafwijking van functionele aard is, zullen ongewenste mondgewoonten, zoals tongpersgewoonte, een interdentale of addentale slik, mondademen, zuiggewoonten, nagelbijten, moeten afgeleerd worden om te voorkomen dat na de orthodontische behandeling een terugval optreedt. Gebitsafwijkingen en ongewenste mondgewoonten kunnen spraakafwijkingen tot gevolg hebben.

Myofunctionele stoornissen kunnen het gevolg zijn van:

Organische oorzaken: te grote/te kleine tong, te grote amandelen, chronisch ontstoken amandelen, zeer smal gehemelte, lip/kaak/gehemeltespleet (schisis), onderkaak steekt uit t.o.v. de bovenkaak, vooruitstekende kin, neuspassageproblemen en allergieën

Functionele oorzaken: flesvoeding, open ruimte tijdens tandwisseling, zuiggewoonten (duim- en vingerzuigen, tong- en lipzuigen, speenzuigen), bijtgewoonten (nagelbijten, lip-, wang- en tongbijten en tandenknarsen), extra-orale gewoonten (leunen, slaaphoudingen), mondademen.

3. Neurogene articulatiestoornissen (dyspraxie en dysartrie)

Deze vorm van articulatiestoornissen wordt geassocieerd met problemen van neurologische aard (bijvoorbeeld gevolg van stoornissen in de spiercontrole, een zwakte, traagheid of een incoördinatie van het spreekmechanisme, gevolg van letsels in het centraal en/of perifeer zenuwstelsel…). (Stes, 1997)

Dyspraxie

Deze kinderen hebben problemen met het vinden van de juiste articulatiestanden. Zij kunnen de verschillende articulatieplaatsen niet vinden en onthouden. Ook de opeenvolging van verschillende spraakstanden kunnen zij niet onthouden. Typerend = bewust kunnen zij bepaalde klanken niet produceren, onbewust wel (wangen bol zetten op bevel kunnen zij niet, ballon opblazen wel = op onbewuste wijze wangen bol zetten). Het probleem ligt in de sturing of de planning, de programmering vanuit de hersenen: de hersenen kunnen de articulatie-organen niet sturen tot het uitvoeren van bepaalde mondstanden. Het letsel is niet aantoonbaar.

Dysarthrie

Het letsel is wel aantoonbaar. Deze kinderen kunnen bepaalde klanken of mondstanden gewoon niet vormen, noch bewust, noch onbewust.

Er is sprake van een stoornis in de spiercontrole. Het gaat niet, zoals bij dyspraxie, om een sturingsstoornis, maar wel om een uitvoeringsstoornis. De spieren zijn als het ware verlamd. In vele gevallen zijn er ook andere motorische problemen vast te stellen (bv tong of ledematen verlamd).

Behandeling van taal- en articulatiestoornissen

Behandeling van taal- en articulatiestoornissen

Wat doet de logopedist bij de behandeling van taalstoornissen?

De logopedist onderzoekt uitgebreid de taal en de spraak van het kind. Daarbij wordt ondermeer gebruik gemaakt van gestandaardiseerde testen. Verder onderzoek en eventueel behandeling door een kinderarts of nko-arts kan nodig zijn. De logopedische behandeling is indirect en/of direct. Bij een indirecte therapie instrueert en begeleidt de logopedist de ouders of verzorgers in de manier waarop ze het kind tot spreken kunnen stimuleren. Bij de directe logopedische behandeling staat de wisselwerking tussen kind en logopedist centraal.

De logopedist traint het taalbegrip en verbetert het luistergedrag; er wordt gewerkt aan de woordenschat, de zinsbouw en de uitspraak. Bij kinderen die nog niet of nauwelijks spreken krijgen de voorwaarden om tot spreken te komen aandacht: het gebruiken van taal voor een bepaald doel, het imiteren van een ander, het oogcontact , het nemen van beurten. De ouders of verzorgers worden zoveel mogelijk bij de behandeling betrokken.

In de therapie wordt rekening gehouden met de totale ontwikkeling van het kind, de eventuele bijkomende problemen en de mogelijkheden in de omgeving van het kind. Het resultaat van de behandeling hangt onder andere af van de oorzaak van de vertraagde ontwikkeling. In het algemeen geldt dat een vertraagde spraak- en taalontwikkeling goed te behandelen is, zeker als de problemen al op jonge leeftijd onderkend worden.

Wat doet de logopedist bij de behandeling van articulatiestoornissen?

De logopedist zal nagaan welke stoornissen het spreken van het kind beïnvloeden. Soms is daarbij onderzoek door een kinderarts, nko-arts, tandarts of orthodontist nodig.

De logopedische behandeling kan indirect of direct zijn. Bij een indirecte therapie instrueert en begeleidt de logopedist de ouders of verzorgers in de manier waarop ze het kind bij het spreken kunnen stimuleren.

Bij de directe logopedische behandeling staat de wisselwerking tussen kind en logopedist centraal. De logopedist heeft verschillende methodes ter beschikking waarbij op een speelse manier met het kind wordt geoefend. Er worden luisteroefeningen gedaan waarbij het kind leert minimale verschillen tussen woorden te onderscheiden. Het zelf correct uitspreken van voor het kind moeilijke klanken en klankcombinaties wordt eveneens geoefend.

Tips, links, brochure

Tips

SPRAAK-TAAL ADVIEZEN

– Gebruik woorden die het kind kent.

– Spreek langzaam. Spreek de woorden langzaam uit.

– Maak uw zinnen niet te lang, net iets moeilijker dan die van uw kind.

– Vraag niet voortdurend: ‘Wat is dit? Hoe heet dat?’

– Verwoord de handelingen van uw kind.

– Speel samen met uw kind.

– Benoem waar uw kind naar kijkt/mee speelt.

– Praat terwijl u zelf dingen doet.

– Verwoord gebaren/non-verbale communicatie van uw kind.

– Laat uw kind niet alles zeggen.

– Spreek op ooghoogte met uw kind.

– Geef je kind de tijd om te antwoorden, zorg voor een goede beurtname.

– Help je kind niet te snel. Laat hem ook dingen zelf uitzoeken, hiervan leert je kind.

– Laat de moeilijke klanken wat duidelijker horen.

– Forceer je kind niet.

– Gebruik niet alleen zelfstandige naamwoorden, maar ook lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, tijdsbepalingen, …

Links

https://www.expoo.be/stimuleren-van-de-taalontwikkeling

http://www.hanen.org/Home.aspx

https://promptinstitute.com/default.aspx

https://omft.info/wat-is-omft/

https://www.cetos.be/

https://www.cetos.be/wp-content/uploads/2017/11/folder-dysfasie-januari-2017.pdf

https://www.kentalis.nl/tos

https://spraaksaam.com/

https://www.dysphasia.org/

https://www.cjg043.nl/7-tips-om-dreumes-stimuleren-spraak-en-taalontwikkeling/

https://www.c-and-a.com/be/nl/shop/lezen-leren

Brochure

https://www.expoo.be/sites/default/files/atoms/files/Kinderen%20met%20taalontwikkelingsstoornissen.pdf

http://omftlimburg.eu/system/files/OMFT%20folder.pdf